Kompassla
Lactua serriola
Composietenfamilie
---------------------------------------------------------
Kompassla is een opvallende middelhoge tot hoge plant die opvallend is door de blauwgroene, gedraaide en stekelige bladeren. De gele bloemen zijn weliswaar klein, maar er zijn er veel in een losse, sierlijke pluim.
De plant behoort tot zogenaamde kompasplanten. Dit zijn planten waaraan je de windstreken kunt aflezen. Je moet dan wel weten waar je op moet letten, want anders loop je nog verkeerd! In de bergen zijn er planten die hun bloemen alleen op het zuiden hebben, omdat alleen daar genoeg zon is.
Bij kompassla staan de bladeren noord-zuidwaarts gericht. De aan oost- en westzijde staande bladeren zijn tegen de stengel geklapt; de naar het noorden of zuiden gerichte bladeren zijn boven de voet een kwartslag gedraaid, zodat ze een verticale positie innemen. Dit hele gedraai is erop gericht om ochtend- en avondzon te vangen en afgeschermd te zijn voor te sterke verhitting door de middagzon.
Kompassla is van oorsprong waarschijnlijk een steppeplant uit Zuidoost-Europa en aangrenzend Azië.
In Nederland is een eerste melding uit de 17de eeuw. Dan blijft het een tijd stil, tot de plant in de 20ste eeuw weer opduikt langs de grote rivieren en in de jaren zestig doorbreekt in de Randstad. Nu is de plant algemeen in het westelijk en zuidelijk deel van Nederland, maar nog steeds schaars in het Noord- en Oost-Nederland. De plant is een cultuurvolger en kosmopoliet van de gematigde streken geworden. Als liefhebber van verstoorde grond is het ook een stadsplant.
Tot uw verrassing waarschijnlijk, is de stekelige kompassla toch de voorvader van de malse kropsla. Wie wel eens doorgeschoten sla heeft gezien, zal minder verrast zijn.
De geslachtsnaam ‘Lactua’ betekent ‘melk’ vanwege het melksap van de plant. De soortaanduiding ‘serriola’ betekent ‘zaagje’ en verwijst naar de bladeren. ‘Sla’ is een inkorting van ‘salade’ dat weer van ‘insalata’ afstamt dat ‘ingezouten’ betekent. Een bereidingswijze van sla die bij de Romeinen gewoon was.
Bloem | Bloemen citroengeel, alleen lintbloemen. Zie foto 2. Bloeiwijze pluim- trosvormig. Omwindsel vaak purperachtig. Zie foto 3. |
Hoogte | 0,60 – 1,20 m. |
Bloeitijd | Juli – najaar. |
Blad | Groen tot blauwgroen, vaak een kwartslag gedraaid, de bovenste helft verticaal staand, ongedeeld tot bochtig veerspletig, stengelomvattend, de middennerf met meer dan 2 mm lange stekels. Pijlvormige voet, met oortjes. Zie foto 4 en 5. |
Stengel | Kaal, witachtig. |
Vruchten | Vruchtpluis gesteeld, nootje eerst wit, later bruin. Zie foto 6. |
Overig | Met melksap, penwortel tot een meter. Eenjarig tot meerjarig. |
Standplaats | Open, vochtige, voedselrijke, omgewerkte grond, liefst kalkrijk. |
In Breda | Braakliggende terreinen. |
Vergelijk | Gifsla (Lactua virosa): bladen niet gedraaid, ongedeeld, middennerf van onderen zonder; of met stekels minder dan 1 mm. |