Stinkende gouwe
Chelidonium majus
Papaverfamilie
---------------------------------------------------------------
Stinkende gouwe voelt zich goed thuis in de buurt van menselijke activiteiten. Het liefst op enigszins beschaduwde plaatsen op een losse en voedselrijke leemhoudende zandgrond. De plant treffen we veel aan onder heggen en op braakliggende terreinen. Van oudsher is deze plant in de gematigde streken van Europa en Azië aan te treffen. In Nederland is de plant het meest algemeen in het zuiden van het land. Daarnaast is het ook een echte stadsplant.
In de zuidelijke helft van het land staat deze plant ook veel op muren. De zonnige muren worden frequent bezocht door mieren die met de zaden slepen.
Stinkende gouwe is een middelhoge blauwgroene plant met een sterke vertakking.
De plant heeft een dikke wortelstok. De bijna geveerde bladeren staan in een wortelrozet.
Het zijn vooral kleine zweefvliegen die de planten vanwege het stuifmeel bezoeken.
De zaden zijn voorzien van een olierijk aanhangsel, een zogenaamd mierenbroodje, waar mieren verzot op zijn. De mieren nemen de zaden mee naar hun nest en zorgen op die manier voor verspreiding.
Ook in de winter is de plant goed te herkennen aan de blauwachtige rozetten. Stinkende gouwe wordt vaak begeleid door robertskruid, dagkoekoeksbloem, look-zonder-look, akkerkool en hondsdraf.
De geslachtsnaam 'Chelidonium' is waarschijnlijk afgeleid van ‘chelidon’ dat zwaluw betekent. De plant begint te bloeien als de zwaluwen terugkeren. Een fabel vertelt over de zwaluwen die het oranje melksap gebruiken om hun blind geboren jongen ziende te maken. ‘Majus’ betekent groot. De Nederlandse naam heeft betrekking op de onaangename lucht van de plant en de goudgele kleur van de bloemen.
In de natuurgeneeswijze is stinkende gouwe een geliefde plant en is vroeger veel gebruikt. Dit verklaart ook haar voorkomen in de buurt van bebouwing.
Meer bekend is het oranje-gele melksap dat wratten als sneeuw voor de zon doet verdwijnen. In de omgeving van Breda heet de plant 'ogenklaar' en 'wrattenkruid'.
Bloem | Kroonbladen tot 1 cm lang, 2 groene kelkbladen en 4 dooiergele kroonbladen. Veel meeldraden. De bloemen staan in 2-6-bloemige schermen. Zie foto 2. |
Hoogte | 0,30 – 0,90 m. |
Bloeitijd | Mei – november. |
Blad | Van onderen blauwgroen, oneven geveerd tot diep veerdelig met 3-lobbige eindblaadjes. Zie foto 3. |
Stengel | Verspreid behaard, stevig. |
Vruchten | Een hauwachtige doosvrucht van enkele cm lang. Lijkt sterk op die van koolzaad. |
Overig | Vaste plant, in alle organen een oranjegeel melksap, dikke wortelstok. |
Standplaats | Licht beschaduwde voedselrijke omgewerkte grond. Lichte bossen en soms op muren. Veel in de stad. |
In Breda | Overal in gangen, plantsoenen met bomen, aan de voet van vochtige muren. |
Vergelijk | Is nauwelijks te verwarren met andere planten. |