Riet
Phragmites australis
Grassenfamilie
---------------------------------------------------------------
Riet treedt meestal massaal op aan waterkanten en in het water en kan dan moeilijk over het hoofd worden gezien. Als het in bloei komt en een mooie bruinpaarse kleur heeft is het onverwisselbaar. Als het is uitgebloeid, dan kan het erg lijken op rietgras (Phalaris arundinacea). Een zeker kenmerk ter onderscheiding is het tongetje, dat is bij riet een haarkrans en bij rietgras een vliesje.
Een kenmerk van het blad van riet is de zogenaamde ‘duivelsbeet’. Dat is een rij inkepingen overdwars in de onderste helft van het blad. Het verhaal erbij moet u maar eens aan een natuurgids vragen als u daarmee wandelt.
De halmen van riet staan ook ’s winters nog overeind. Dan worden ze ook geoogst.
Riet wordt gebruikt als dakbedekking en in de Bollenstreek als winterdek voor de bollen tegen de vorst.
Riet is een belangrijk onderdeel in de verlandingszone van plassen en kreken. De kruipende wortelstokken vormen tot 1 m waterdiepte halmkragen waartussen allerlei materiaal blijft hangen.
Verder biedt riet schuil- en nestgelegenheid aan een heel scala aan water- en moerasvogels: waterhoentjes, meerkoeten, kleine karekiet, blauwborst, rietzanger, rietgors, waterral en nog veel meer. Overjarig riet is voor veel watergebonden vogels een absolute voorwaarde om er te kunnen verblijven.
In Breda wordt riet ook toegepast in zogenaamde helofytenfilters, b.v. op het Hoogeind. De planten in helofytenfilters leveren zelf niet de grootste bijdrage aan de zuivering, dit gebeurt eigenlijk voornamelijk door de bacteriën die in de bodem leven. De planten zorgen wel in hoge mate voor een goed leefklimaat voor die bacteriën.
De geslachtsnaam ‘Phragmites’ betekent ‘omheining’. De plant werd en wordt voor schuttingen en omheiningen gebruikt. De soortaanduiding ‘australis’ betekent ‘zuidelijk’. Abusievelijk werd aangenomen dat riet een zuidelijke oorsprong had.
Het Nederlandse ‘riet’ heeft waarschijnlijk een oerbetekenis die ‘schudden’, ‘bewegen’ betekent, en dus op het gedrag van riet in de wind slaat.
Bloem | Klein, grasachtig. Bloeiwijze een pluim. De aartjes zijn bruinpaars en bepalen voor en tijdens de bloei de kleur van de pluim. Zie foto 2. |
Hoogte | 1.00 – 3.00 m. |
Bloeitijd | Juli – oktober. |
Blad | Langwerpig, grijsgroen. Zie foto 2. Het tongetje heeft de vorm van een haarkrans. |
Stengel | Hol, stevig en soepel. |
Vruchten | Graanvrucht met een spil van witte haren. |
Overig | Vaste plant, wortelstokken. Vaak in dichte, hoge velden. |
Standplaats | In water, aan waterkanten, ook brakke milieus, op natte voedselrijke grond. |
In Breda | Langs en in de singels, natte braakliggende terreinen, langs het spoor, in sloten. |
Vergelijk | Rietgras (Phalaris arundinacea). Het tongetje is bij deze soort vliezig. De pluim is niet gesloten, maar bestaat uit vertakte, gescheiden kleine groepen aartjes. |