Kandelaartje
Saxifraga tridactylites
Steenbreekfamilie.
------------------------------------------------------------
Het kandelaartje is een klein en fijn plantje, dat gemakkelijk over het hoofd gezien wordt. Het blijft laag en groeit op zonnige, schrale, droge, open plekken, liefst met kalkhoudende bodem.
In ons land komt het vooral in de kalkrijke duinen voor, maar het groeit ook zomaar midden in de stad, in kieren tussen de bestrating of op oude muren. Ook op spoorwegterreinen, begraafplaatsen en opgespoten terreinen wordt het kandelaartje wel gevonden, mits er maar weinig begroeiing van andere planten is, want het verdraagt geen concurrentie en wordt al snel verdrongen.
Het plantje leeft nog geen jaar. Het kiemt in de herfst en overwintert als een miniem rozetje, dat in de winter en vroege lente vuurrood kan zijn. Als het warmer wordt, worden de spatelvormige blaadjes groen en na de bloei weer rood. Bij donker weer blijven de bloemetjes gesloten.
Kandelaartje bloeit in de lente en sterft al in de voorzomer af. De drielobbige stengelblaadjes zijn vaak rood aangelopen en kleverig behaard. De bloeiwijze is een vertakte, ijle pluim, met meestal niet meer dan vijf of zes witte bloemetjes.
De vijf witte kroonbladen zijn tweemaal zo lang als de komvormige kelk. De kelkbladen zijn met elkaar vergroeid en hebben vijf stompe slippen. De tien meeldraden en twee stempels rijpen tegelijkertijd. Hierdoor is naast kruisbestuiving ook zelfbestuiving mogelijk en dat is gunstig voor een
plantje dat in zeer korte tijd moet groeien, bloeien en vrucht zetten. Het vruchtje is urnvormig, bijna rond. De stoffijne zaden worden door wind en regenwater verspreid.
De naam Saxifraga komt van ‘saxum’ – rots, steen en ‘frangere’ – breken. ‘Tridactylites’ verwijst naar de bladvorm en betekent ‘drievingerig’.
Veel steenbreeksoorten groeien in de bergen en wekken de indruk de rotsen te splijten, doordat ze in kieren en spleten van het gesteente groeien. Maar het is andersom: de stoffijne zaden spoelen in de spleten en ontkiemen daar.
Maar de naam vindt zijn werkelijke oorsprong in het medicinaal gebruik van steenbreeksoorten, nl. als geneesmiddel bij nier- en blaasstenen. Het nietige kandelaartje zal daarvoor wel niet zijn gebruikt.
De naam ‘kandelaartje’ slaat op de vertakkingen van de bloeistengels, die het plantje een gekandelaberd uiterlijk geven.
Bloem | Vijf witte, langwerpige kroonbladen van 3 mm lang, 5-slippige vergroeidbladige kelk, 10 meeldraden en 2 stijlen. Zie foto 3. |
Hoogte | 0.03 -0,12 m. |
Bloeitijd | April - juni. |
Blad | Wortelrozet en verspreide stengelblaadjes, meestal rood verkleurd. Zie foto 2. |
Stengel | Rechtopstaand, kleverig behaard, bovenaan vertakt, in een los bijscherm. |
Vruchten | Vruchtbeginsel half onderstandig, produceert een veelzadige, tweedelige doosvrucht. de stoffijne zaden worden door wind en water verspreid. |
Overig | Eenjarige plant. |
Standplaats | Droge, zonnige, kalkrijke, schaars begroeide open terreinen, op muren, ook tussen kasseien en andere bestrating. |
In Breda | Op de Oude Vest, op spoorterreinen. |
Vergelijk | Vroegeling (Erophila verna), onbebladerde bloeistengel, rozetbladen ongedeeld, wit bloemetje met vier ingesneden kroonblaadjes. |