Akkerklokje
Campanula rapunculoides
Klokjesfamilie
-------------------------------------------------------------
Het geslacht Campanula omvat zo’n driehonderd soorten, verspreid over Europa en West-Azië. In Nederland zijn zes soorten inheems.
Akkerklokje kwam van oudsher, zoals de naam aangeeft, voor in graanakkers maar daaruit is het bijna geheel verdwenen. Op enkele plaatsen in bijvoorbeeld Zuid-Limburg, weet het zich nog te handhaven op kalkhoudende grond zoals mergel en löss.
Klokjes, zowel de inheemse als de uitheemse, zijn erg in trek als tuinplant.
Omdat ze een lange penwortel hebben met uitlopers zijn het echte woekeraars. Die uitlopers dringen overal door waar ze maar de kans krijgen en zo was het niet moeilijk uit de tuin te ontsnappen.
Behalve het akkerklokje treffen we regelmatig het kruipklokje, het prachtklokje en het grasklokje in de stad aan.
Het akkerklokje is inmiddels een echte stadsplant geworden met een voorkeur voor vochtige, stenige plaatsen, die vooral in oudere buurten met laagbouw voorhanden zijn.
Daar is hij moeilijk over het hoofd te zien: de plant kan wel meer dan een meter hoog worden. Soms zijn er tientallen exemplaren langs een muur te vinden. Een voorwaarde is wel dat er voldoende zon is. Op schaduwrijke plaatsen komt de plant niet tot bloei.
De lange bloemtros is naar één kant gekeerd, de zonkant. De blauw violette, klokvormige bloemen zijn 2-3 cm groot en hebben daardoor plaats voor vrij grote insecten zoals bijen.
Verschillende bijensoorten de zgn. klokjesbijen, zijn gespecialiseerd op klokjes, Niet alleen verzamelen ze de nectar en bevorderen de bestuiving maar de voorover hangende bloemen gebruiken ze als ‘slaapkamer’ en als schuilplaats bij regen.
De geslachtsnaam ‘Campanula’ betekent ‘klokje’ en de soortaanduiding ‘rapunculoides’ duidt waarschijnlijk op de gelijkenis met het rapunzelklokje, een ander lid van de klokjesfamilie. In de stedelijke omgeving is dit klokje nog niet gesignaleerd. Rapunzel, zonder de toevoeging ‘klokje’ is een ander geslacht uit de klokjesfamilie.
De verschillende rapunzelsoorten hebben raapvormige wortels. Rapunzel betekent ‘raapje’. Ze werden vroeger gegeten en dat was ook het geval met de ‘raapjes’ van het rapunzelklokje.
Petrus Hondius, een 17e_eeuwse plantkundige, beveelt het eten van deze ‘Wilde Rapen’ ofwel ‘Hals-cruyt’ aan die toen in overvloed te vinden waren.
Bloem | De blauw violette, knikkende, trechtervormige, 2 tot 3 cm grote bloemen staan in een lange, naar één kant gekeerde, aarvormige tros. Kelkslippen afstaand of teruggeslagen. De bloemen groeien in de oksels van kleine schutbladen. |
Hoogte | 0,5 – 1,2 m. |
Bloeitijd | Juni – augustus. |
Blad | Onderste bladen eirond of lancetvormig en lang gesteeld. Bladrand gezaagd. De hogere stengelbladen zijn smaller, minder diep gezaagd en kort gesteeld tot vrijwel zittend. Alle bladen zijn weinig behaard. |
Stengel | De stengel is stompkantig, vrij dun en onvertakt. De stengel is spaarzaam behaard. |
Vruchten | Doosvrucht opent zich met gaatjes nabij de voet. |
Overig | Vaste plant. Vlezige penwortel en ondergrondse uitlopers. Vaak in grote groepen. |
Standplaats | Open, vochtige, voedselrijke grond in bermen, langs spoorwegen en aan heggen. |
In Breda | Langs trottoirs, bij heggen en aan de voet van tuinmuurtjes. |
Vergelijk | Lijkt op het ruig klokje (Campanula trachelium), dat in de stad uit tuinen kan ontsnappen .Bij deze plant staan de bloemen in een tros naar alle zijden gekeerd. |