Gele Helmbloem (Pseudofumaria lutea)

11-08-2010 19:17

Gele helmbloem komt oorspronkelijk uit het zuidelijk deel van de Alpen. In Nederland is zij ingevoerd als sierplant. Halverwege de negentiende eeuw doken de eerste verwilderde exemplaren op en wel op de oude stadsmuren van Maastricht. Niet zo verwonderlijk want gele helmbloem prefereert een kalkrijke standplaats. Veel Limburgse muren zijn opgetrokken uit mergelblokken die bestaan uit zachte kalksteen.
Heel langzaam verspreidde de plant zich over Nederland. Nu is het  een alledaagse stadsplant die te vinden is op steenachtige, kalkhoudende grond. Ze heeft een voorkeur voor halfbeschaduwde plaatsen en oude muren. We kunnen haar vooral vinden op de muren van historische gebouwen, oude stadsmuren, vestingwerken en tuinmuren. Die voorkeur zal wel te maken hebben met de samenstelling van de specie waarmee de oude muren gemetseld zijn. Vroeger werd er veel meer kalk in verwerkt dan nu gebruikelijk is.

Gele helmbloem is een overblijvende plant die bloeit van de voorzomer tot de herfst. De bladeren zijn gesteeld en dubbel geveerd. Elk bladsegment bestaat weer uit drie delen.De bloemen staan in trossen en zijn prachtig goudgeel. De vrucht is een doosvrucht die de vorm heeft van een peul en met twee kleppen openspringt.

Gele helmbloem hoort tot de Papaverfamilie die wereldwijd zo’n 700 soorten omvat. Deze familie is weer verdeeld in enkele onderfamilies, waarvan de papaverfamilie en de helmbloemfamilie de belangrijkste zijn. Het voornaamste onderscheid tussen de klaproos en de gele helmbloem is de bouw van de bloem.Is de klaproosbloem  regelmatig van bouw, de kroonbladen van de helmbloem vormen een soort onder- en bovenlip. Het bovenste kroonblad heeft aan de voet een honingspoor, waarin door een klier nectar wordt afgescheiden.
Hoewel de gele helmbloem geen familie is van de Vlinderbloemigen, lijkt zij daar in de bloem en de peulvrucht wel op. Dat geldt ook voor de manier waarop de bestuiving van de bloem tot stand komt. Een insect gaat op de zijdelingse kroonbladen zitten die daardoor omlaag veren waardoor de meeldraden en stamper naar buiten komen. Het insect strijkt erlangs en zo komt stuifmeel van een vorige bloem op de stamper terecht. Deze kruisbestuiving is een voorwaarde voor zaadvorming bij de helmbloem. De zwarte zaden hebben een afstaand, wit ‘mierenbroodje’, een olierijk aanhangsel waar mieren dol op zijn. Zij verslepen de zaden en zorgen zo voor de verspreiding van de plant.

Volksnamen voor de gele helmbloem schijnen niet te bestaan.Dat kan te maken hebben met de late en trage verspreiding van de plant. Wie heeft er wel eens een gehoord?

Een samenwerking van IVN Mark&Donge en KNNV Breda